Dood door schuld in het verkeer

Dood door schuld in het verkeer

In Nederland heerst een steeds groter wordende onvrede onder slachtoffers en nabestaanden van ernstige verkeersongevallen over de straffen die worden opgelegd aan de daders. Dit blijkt ook uit de open brief die de Vereniging Verkeersslachtoffers op 6 mei 2019 aan meneer Grapperhaus, de minister van Justitie en Veiligheid, schreef. In deze brief uit de vereniging haar onvrede over de ‘onbevredigende wetgeving voor verkeerszaken, die in de samenleving tot veel onvrede leidt, maar ook van groot belang is voor het verhogen van de verkeersveiligheid.’ In de brief wordt gepleit voor een wetswijziging, waardoor de positie van slachtoffers kan worden verbeterd en zij minder vaak ‘dubbel slachtoffer’ worden van de verkeersongveiligheid.

Maar wat is nu precies in de wet geregeld waardoor rechters niet in staat zijn om hoge straffen op te leggen aan daders van ernstige verkeersongevallen? En waarom volgt bij verkeersdelicten bijna nooit een (hoge) gevangenisstraf en bij veroordeling tot moord of doodslag vaak wel?

Artikel 6 Wegenverkeerswet

In artikel 6 van de Wegenverkeerswet staat dat het voor verkeersdeelnemers verboden is zich zodanig te gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor een ander wordt gedood of waardoor een ander ernstig letsel ondervindt. Overtreding van dit artikel geldt als een zwaar vergrijp en kan dan ook fors bestraft worden. De strafmaat hangt uiteraard af van de omstandigheden van het geval, maar in het uiterste geval kan een straf van negen jaar worden opgelegd.

Aanmerkelijke mate van schuld

De veroorzaker van het verkeersongeval met zwaar letsel of dood door schuld moet wel een verwijt kunnen worden gemaakt. Hij moet een aanmerkelijke mate van schuld hebben aan het ongeval. Dit houdt in dat sprake moet zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam of onoplettend rijgedrag. Of hiervan sprake is wordt beoordeeld aan de hand van het bewijsmateriaal in het strafdossier. Als hieruit kan worden afgeleid dat de verdachte een of meer ernstige verkeersovertredingen heeft begaan, zal over het algemeen kunnen worden aangenomen dat sprake is van schuld. Er bestaan drie categorieën van verwijtbaarheid, oplopend in ernst en strafhoogte:

  1. Onoplettend/onvoorzichtig rijgedrag (bijvoorbeeld veel te hard wanneer het zicht slecht is)
  2. Een grove verkeersfout (bijvoorbeeld veel te hard rijden en je passagiers geen gordels laten dragen)
  3. Roekeloos rijden

Als er geen sprake is van schuld aan de zijde van de bestuurder, zal de rechter bekijken of hij wel gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Bijvoorbeeld wanneer hij zonder opzet een fietser over het hoofd heeft gezien. Dit heet juridisch een overtreding, waar gemiddeld een duidelijk lagere straf op staat.

Roekeloos rijden

Roekeloosheid is een strafverzwarende omstandigheid die zijn grondslag vindt in artikel 175 lid 2 van de Wegenverkeerswet. Voordat kan worden gesproken over roekeloos rijden, moet er aan drie criteria zijn voldaan:

  1. De automobilist moet zich buitengewoon onvoorzichtig hebben gedragen
  2. Door zijn gedrag moet hij een zeer ernstig gevaar hebben veroorzaakt
  3. Hij moet zich hiervan bewust zijn geweest, of had dat moeten zijn.

Het lijkt vanzelfsprekend dat bijvoorbeeld rijden onder invloed of rijden zonder rijbewijs binnen deze criteria valt. Dit is echter lang niet altijd het geval. Dat komt doordat deze misstappen – samen met onder andere bumperkleven, geen voorrang verlenen of gevaarlijk inhalen – in de wet worden genoemd als strafverzwarende omstandigheden. De wet noemt deze omstandigheden dus náást roekeloosheid en zegt hierover dat als het ongeluk mede door deze omstandigheden is veroorzaakt, de straf met de helft kan worden verhoogd. Door deze wettelijke constructie moet er dus nóg meer aan de hand zijn voordat een rechter kan spreken van roekeloosheid, de zwaarste vorm van schuld. Gedrag dat waarschijnlijk in bijna ieders beleving als roekeloos wordt ervaren, is juridisch gezien dus slechts een ‘grove verkeersfout’. Omdat de wettelijke lat voor roekeloosheid zo enorm hoog ligt, kan een rechter zelden (de maximale) gevangenisstraf opleggen

Een bekende zaak waarin roekeloos rijden wel is aangenomen, is de ‘Tilburgse-kat-en-muis-zaak’. In deze zaak raceten twee automobilisten veel te hard over de weg en haalden elkaar zowel links als rechts in. Bij een kruising reed een van de automobilisten ook nog door rood en knalde hierbij op een auto die van links kwam. Twee inzittenden van die auto kwamen hierbij om het leven. Alles bij elkaar zorgde ervoor dat roekeloosheid bewezen kon worden. 

Waarom hebben verkeersdelicten een lagere strafmaat dan bijvoorbeeld moord of doodslag?

In tegenstelling tot verkeersdelicten volgt bij moord of doodslag wel regelmatig een (jarenlange) gevangenisstraf. Een cruciale rol hierbij speelt dat de diegene die zich schuldig heeft gemaakt aan moord of doodslag, iemand met opzet heeft gedood. Bij een dodelijk ongeluk is van opzet echter meestal geen sprake. Dat een automobilist onvoorzichtig is geweest en fouten heeft gemaakt in het verkeer, wil niet zeggen dat diegene de intentie heeft gehad om een ongeluk te veroorzaken, laat staan om iemand te doden. Daarom worden lagere straffen opgelegd dan wanneer er wel opzet in het spel is.