Maandelijks uitsprakenoverzicht | Augustus
29 september 2022 

Maandelijks uitsprakenoverzicht | Augustus

Maandelijks schrijven onze advocaten samenvattingen voor het tijdschrift Letsel & Schade. Als je ook op de hoogte wilt zijn van de meest recente uitspraken, plaatsen we vanaf nu ook hier maandelijks een uitgebreid uitsprakenoverzicht.

Bekijk hieronder de uitspraken van de maand augustus.

Causaal verband tussen ongeval/incident en letsel

Samengevat door SAP-advocaat Jasper Keizer

Rechtbank Gelderland 6 april 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:1814 en Rechtbank Gelderland 27 juli 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:3741, E1-2/Stichtng Talis.

In hoeverre staat de gestelde schade in voldoende causaal verband met de vondst van asbest in de huurwoning, waaraan huurders jarenlang zijn blootgesteld? In een eerder vonnis heef de rechtbank voor recht verklaard dat de verhuurder aansprakelijk is voor de schade die huurders (echtgenoten) hebben geleden gedurende de periode dat zij in hun huurwoning zijn blootgesteld aan asbest. In deze vervolgprocedure moet onder andere worden beoordeeld in hoeverre de door huurders gestelde psychiatrische klachten in causaal verband staat tot deze blootstelling. Kort gezegd concludeert de door partijen geraadpleegde psychiater dat bij zowel de vrouw als man sprake is van een chronische aanpassingsstoornis. Bij de man was evenwel al voor de vondst van asbest sprake van een somatische symptoomstoornis, waardoor hij al de nodige 2 beperkingen ondervond. De rechtbank overweegt dat daarom aanleiding bestaat om aanvullende vragen aan de psychiater te stellen, waarbij ook meer informatie over de medische situatie vóór de blootstelling moet worden verstrekt, zodat beter beoordeeld kan worden in hoeverre de gestelde schade in voldoende causaal verband staat tot de blootstelling. Volgens de psychiater was de vondst van asbest bij de vrouw de eerste luxerende stressvolle gebeurtenis die tot de aanpassingsstoornis heef geleid. De door haar ervaren schouderklachten kan hij evenwel onvoldoende verklaren. De rechtbank overweegt dat een orthopedisch chirurg moet worden geraadpleegd om te onderzoeken in hoeverre de vrouw door die schouderklachten beperkt wordt, en in hoeverre die beperkingen in causaal verband staan tot de blootstelling aan asbest. Nadat partijen zich hebben kunnen uitlaten over de keuze van de deskundige(n) en de voor te leggen vragen, wordt in het vonnis van 27 juli 2022 tot benoeming van de deskundigen overgegaan.

Rechtbank Gelderland 27 juli 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:4008

Uit deskundigenbericht leidt de rechtbank af dat mishandeling bij benadeelde (slechts) heef geleid tot tijdelijke klachten. Het aanhouden van de klachten is te verklaren vanuit een slaapstoornis, die ook zonder de mishandeling aanwezig zou zijn geweest. In deze kwestie is benadeelde een aantal malen op zijn hoofd geslagen. De rechtbank heef geoordeeld dat de dader voor de daardoor ontstane schade aansprakelijk is. Ter vaststelling van die schade is een neuroloog benoemd, wiens wel zeer uitvoerige rapportage (dat getuige het vonnis tenminste 75 pagina’s beslaat) grotendeels in het vonnis is opgenomen. De opgenomen passages uit dat rapport laten zich niet eenvoudig lezen. De rechtbank weet de belangrijkste conclusies kernachtig (en wat mij betref prijzenswaardig) als volgt samen te vaten: ‘[eiser] is als gevolg van de klap of klappen niet bewusteloos geraakt en daarbij is geen hersenkneuzing (contusio cerebri), hersenbeschadiging of Niet-Aangeboren Hersenletsel (NAH) ontstaan. De mishandeling kan wel hebben geleid tot kortdurend geheugenverlies, zogenoemde Post Traumatische Amnesie (PTA). Als wordt aangenomen dat [eiser] niet alleen in het gezicht is geslagen maar ook op het hoofd, kan [eiser] daarbij hooguit Licht Traumatische Hersenletsel (LTH) c.q. Licht Traumatisch Schedelhersenletsel (LSH) hebben opgelopen. Gezondheidsklachten in dat verband zijn altijd na zes maanden over. Het langer voortduren van de klachten bij [eiser] kan de deskundige vanuit de mishandeling niet verklaren, maar wel vanuit de behavioural sleepdisorder waaraan [eiser] lijdt. Hij gaat relatief laat naar bed, slaapt dagelijks meer dan anderhalf uur tussen de middag en staat in het weekend meer dan twee uur later op dan doordeweeks. Zijn aanhoudende vermoeidheids- en concentratieklachten zijn op dit verstoorde slaappatroon terug te voeren. Als [eiser] tot een normaal slaappatroon komt, valt volledig herstel te verwachten, aldus [naam deskundige].’ De rechtbank maakt deze conclusies tot de hare, nu door benadeelde onvoldoende is toegelicht dat de deskundige in redelijkheid niet tot zijn conclusies kon komen. Dat de deskundige geen neurologische afwijkingen heef gevonden die het aanhouden van de klachten kan verklaren, hoef in beginsel aan het aannemen van juridisch verband niet in de weg te staan, maar dat ligt in casu anders, nu er volgens de neuroloog een duidelijke andere oorzaak (de slaapstoornis) voor het aanhouden van de klachten is. De mishandeling heef slechts geleid tot tijdelijke klachten, en alleen de gedurende die periode geleden schade komt voor vergoeding in aanmerking.

Rechtbank Midden-Nederland 18 mei 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:2261 E/ASR.

ASR niet gebonden aan rapportage verzekeringsarts Partijen verschillen van mening over de vraag of zij voor de schaderegeling gebonden zijn aan de uitkomsten van een onderzoek door een verzekeringsarts dat zij gezamenlijk hebben aangevraagd. De rechtbank stelt voorop dat partijen gebonden zijn aan een deskundigenonderzoek, tenzij sprake is van voldoende klemmende en steekhoudende bezwaren. De rechtbank volgt ASR in haar kritiek dat de verzekeringsarts zich niet heef laten leiden door de conclusies van de geraadpleegde orthopedisch chirurg, en ongemotiveerd is afgeweken van diens conclusies dat bepaalde klachten niet als ongevalsgevolg konden worden gezien. De rechtbank overweegt dat daarom een andere verzekeringsarts moet worden benoemd om rapport uit te brengen.

Rechtbank Roterdam 27 juli 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:6579

Vordering tot betaling voorschot in kort geding afgewezen Benadeelde is op 24 juni 2018 een arbeidsongeval overkomen. Zij stelt dat daardoor nek- en armklachten zijn ontstaan. In 2017 is benadeelde betrokken geweest bij een kopstaartbotsing, waarna ook sprake is geweest van onder andere nekklachten. De werkgever betwist daarom bij monde van haar medisch adviseur dat de gestelde klachten en daarmee gepaard gaande schade een (uitsluitend) gevolg zijn van het ongeval. Omdat er nog geen deskundigenonderzoek heef plaatsgevonden, overweegt de voorzieningenrechter mijns inziens weinig verrassend dat nog onvoldoende zeker is dat de door benadeelde geleden schade hoger zal zijn dan het bedrag dat aan voorschoten door de werkgever is betaald.

Hof Den Bosch 4 februari 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:344 en Hof Den Bosch 11 januari 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:47

Beoordeling van de vraag of de benadeelde in de situatie zonder ongeval vóór zijn pensioengerechtigde leeftijd door andere dan ongevalsgerelateerde rugklachten (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt zou zijn geraakt. Ongeval 24 maart 2015. Eerder tussenarrest Hof Den Bosch 30 april 2019.1 Hoger beroep van Rechtbank Limburg 1 februari 2017, n.g. Partijen twisten over de vraag of de arbeidsongeschiktheid en daarmee gepaard gaande schade wegens verlies aan verdienvermogen verband houdt met een (ongevalsgerelateerde) acute discushernia op niveau L4-L5, dan wel een niet-trauma gerelateerde hernia op niveau L5-S1. Het hof benoemt in zijn arrest van 4 februari 2020 een orthopedisch chirurg. Die concludeert tot een en posttraumatische hernia te op het niveau L4-L5 links met een ischialgie in het linkerbeen, met forse beperkingen waardoor benadeelde onder ander rolstoelafhankelijk is geworden. Daarnaast is sprake van een spondylitis in de boog L5 die later als toevalsbevinding is geconstateerd, maar al pre-existent aanwezig moet zijn geweest. Deze problematiek kan volgens de deskundige tot pijnklachten leiden, maar dat dit niet significant hoger is dan in de normale populatie bij veroudering. Het hof weerlegt de kritiek van werkgever op deze bevindingen, en overweegt daarbij dat de kans dat benadeelde – die ten tijde van het ongeval 54 jaar was – voor het bereiken van zijn pensioengerechtigde leeftijd geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zou zijn geraakt, niet in rechtens relevante mate aanwezig is. Dat hij ooit meer pijnklachten zou zijn gaan ervaren, is daartoe onvoldoende redengevend. Het hof wijst vervolgens onder andere smartengeld toe tot een bedrag van € 100.000 en overweegt dat partijen zich nog nader zullen moeten uitlaten over de omvang van de schade. Opm. JGK Terecht en in lijn met o.a. Hoge Raad 22 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:590 (onrechtmatige tv-uitzending) overweegt het hof dat de enkele mogelijkheid dat een benadeelde in de toekomst (pijn)klachten zal ondervinden, onvoldoende is om niet langer uit te gaan van causaal verband tussen voortdurende arbeidsongeschiktheid en de aansprakelijke gebeurtenis. Daarvan kan pas sprake zijn als er voldoende concrete aanwijzingen zijn dat die klachten ook tot (gehele of gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid (en dus hetzelfde nadeel dat door het ongeval is opgetreden) zouden hebben geleid.

Hof Den Haag 23 augustus 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1511

Benadeelde heef niet aan zijn stelplicht voldaan dat hij na zijn vertrek uit Nederland klachten en beperkingen is blijven ondervinden. Ongeval 30 september 2017. Hoger beroep in schadestaatprocedure na onherroepelijk eindvonnis van de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2019, n.g. Benadeelde heef in opdracht een schuur gedemonteerd, waarbij hij armletsel heef opgelopen. Voor het ontstaan van dat letsel wordt de opdrachtgever voor 50 % aansprakelijk gehouden. Hij wordt in verband met zijn letsel in Nederland behandeld tot begin 2018, waarbij de behandelend chirurg aangeef dat er mogelijk enige restklachten zullen zijn, maar dat benadeelde inmiddels weer aan het werk is. Benadeelde vertrekt in maart 2018 naar Polen. In Polen is hij eind 2019 onderzocht door een College inzake Uitspraken omtrent Medische Handicap, dat heef vastgesteld dat benadeelde gematigd gehandicapt is, waarbij het niet mogelijk is te bepalen sinds wanneer die handicap bestaat. Op 7 maart 2020 is hij ook nog gezien door een Poolse orthopeed-traumatoloog die een bewegingsbeperking van het ellebooggewricht beschrijf. Benadeelde heef echter geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat hij na zijn vertrek uit Nederland ook behandeld is voor zijn klachten. Omdat tevens onvoldoende is toegelicht waarop de bevindingen van de Poolse artsen zijn gebaseerd, concludeert het hof dat benadeelde zijn stelling dat hij als gevolg van het ongeval ook na maart 2018 nog klachten en beperkingen heef gehad en zal blijven ondervinden, onvoldoende heef onderbouwd, zodat ook niet aan bewijslevering kan worden toegekomen. Zijn tegen de door de rechtbank vastgestelde schade gerichte grieven worden dan ook ongegrond verklaard. De (pas) in hoger beroep gevorderde kosten van de medisch adviseur komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu deze volgens het hof niet in redelijkheid zijn gemaakt omdat het is gebaseerd op gedateerde medische informatie en de medisch adviseur benadeelde niet zelf heef onderzocht. Opm. JGK Zijn deze kosten überhaupt wel aan te merken als kosten buiten rechte, nu van buitengerechtelijke onderhandelingen geen sprake lijkt te zijn geweest en het advies vooral gebruikt is ter onderbouwing van de grieven? Daarnaast lijkt mij de motivering dat de kosten niet in redelijkheid zijn gemaakt omdat de medisch adviseur benadeelde niet zelf heef onderzocht, niet voldoende redengevend om tot afwijzing over te gaan. Het wel of niet onderzoeken zal vooral van invloed zijn op de hoogte van die kosten (de tweede redelijkheidstoets), maar niet op de vraag of het redelijk is (geweest) om een medisch adviseur te raadplegen (eerste redelijkheidstoets).

Smartengeld

Samengevat door SAP-advocaat Peter Vrijmoed

Rechtbank Noord-Nederland 13 juli 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:2780 

Affectieschade. Beroep op hardheidsclausule art. 6.108 lid 4 sub g BW faalt. Geen uitzonderlijke nauwe persoonlijke relatie tussen broer en zus met de overledene. In januari 2020 is na een eenzijdig verkeersongeval de zus van eisers om het leven gekomen. Eisers maakten bij de SVI-verzekeraar (Achmea) van de overledene aanspraak op een affectieschadevergoeding. Volgens Achmea kwamen zij daarvoor niet in aanmerking. De rechtbank keek eerst naar de vraag of eisers binnen de besloten kring van gerechtigden vallen in de zin van art. 6:108 lid 4 BW en daarna of zij een beroep konden doen op de hardheidsclausule uit 6:108 BW lid 4 sub g. Broers en zussen maken in principe geen deel uit van die kring, tenzij er sprake is van een zodanig nauwe persoonlijke relatie dat die broers of zussen naar eisen van redelijkheid en billijkheid als naasten worden aangemerkt. Of van een dergelijke relatie sprake is, hangt af van alle omstandigheden van het geval, waaronder de intensiteit, aard en duur van de relatie. Het moet dan echt gaan om een uitzonderlijke relatie die de normale familieverhouding overstijgt. Bijvoorbeeld wanneer de broers en zussen samenwonen en voor elkaar zorgen. Ondanks dat tussen eisers en de overledene een warme en waardevolle familieband bestond, vond de rechtbank niet dat zij een beroep konden doen op voornoemde hardheidsclausule. Van dusdanig uitzonderlijke omstandigheden die een dergelijk beroep op de hardheidsclausule kon rechtvaardigen, was geen sprake. Dat er goed contact was tussen eisers en de overledene en dat zij tijdens grote gebeurtenissen elkaar bijstonden maakt dat niet anders. Eisers woonden voorts al geruime tijd op afstand van de overledene. Al met al kon de rechtbank niet concluderen dat er sprake was van een situatie die sterk afweek van wat in het algemeen geldt voor volwassenen kinderen uit één gezin. De vordering werd afgewezen.

Verkeersongevallen

Samengevat door SAP-advocaat Tirza Oude Vrielink

Rechtbank Noord-Holland 20 juli 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:7376, E/Allianz.

Ongeval 22 maart 2017. Vervolg op een niet gepubliceerd tussenvonnis waarin de verkeersdeskundigen werden bevolen om een mondelinge toelichting te geven op hun rapporten omtrent de toedracht. Aanrijding tussen automobilist en motorrijder. Discussie over de toedracht. Na het horen van de verkeersdeskundigen acht de rechtbank het meest waarschijnlijke scenario dat automobilist ‘dik’ door rood is gereden. Door deze verkeersfout is onrechtmatig gehandeld richting de motorrijder die werd aangereden. Aansprakelijkheid wordt aangenomen. Verkeersdeelnemers dienen oplettend te zijn en tot op zekere hoogte rekening te houden met fouten van andere weggebruikers. De motorrijder wisselde bovendien op het laatste moment van rijstrook waardoor zij een verminderde mogelijkheid heef gehad om de van links komende auto te zien aankomen. Was de motorrijder van de juiste strook weggereden dan was zij bovendien beter zichtbaar geweest voor de automobilist. Daarom causale bijdrage van 10% voor de motorrijder. Vergoedingsplicht WAM-verzekeraar 90%.

Rechtbank Noord-Holland 23 juni 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:5956, Vz/Aegon. 

Deelgeschil; aanrijding tussen motor en auto, causale verdeling 60-40, geen billijkheidscorrectie Ongeval 8 maart 2019. Een auto rijdt vanuit een parkeervak de rijbaan op en steekt over om te keren. De auto verleent geen voorrang aan een passerende crossmotor die (veel) te hard rijdt (tussen de 59 en de 87 kilometer per uur waar 50 is toegestaan). ‘De rechtbank stelt voorop dat een voorrangsfout in het verkeersrecht in het algemeen zwaarder 6 weegt dan een overschrijding van de maximumsnelheid. Ook aan te hard rijdend voorrangsgerechtigd verkeer moet voorrang worden verleend. Een oplettende verkeersdeelnemer moet er rekening mee houden dat andere weggebruikers harder rijden dan de maximaal toegestane snelheid, maar hierbij geldt wel dat het moet gaan om in redelijkheid te verwachten snelheidsovertredingen ernstig letsel.’ Aansprakelijkheid wordt aangenomen. Hoewel de exacte snelheid van de cross-motor niet duidelijk is staat wel vast dat hij minimaal 9 en maximaal 37 kilometer per uur te hard reed. Gelet op de impact van de aanrijding gaat de rechtbank ervan uit dat hij substantieel te hard heef gereden binnen de bebouwde kom. De rechtbank oordeelt dat het ontstaan van het ongeval voor 60% aan de automobilist en voor 40% aan de motorrijder kan worden toegerekend. Geen billijkheidscorrectie. Kosten: verzocht 22 uur x € 265,00 per uur; begroot 22 uur x € 265 per uur (ondanks verweer door Aegon dat 10 uur à € 225 redelijk(er) is); veroordeeld: 22 uur x € 265,00 per uur x 60%.

Arbeidsongevallen en andere situaties op het werk

Samengevat door SAP-advocaten June van Oers en Sharon Soeltan

Rechtbank Amsterdam 27 juli 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:4259, E/Stchtng Tragel en Amlin.

Geen aansprakelijkheid wooncomplex voor val van huishoudtrapje ex-gedetineerde tijdens plukken appels. Ongeval 20 september 2018. Benadeelde verbleef als ex-gedetineerde voor detente vervangende behandeling in een wooncomplex van Tragel, een maatschappelijke organisatie die zich richt op de begeleiding van (ex-)gedetineerden bij hun terugkeer in de maatschappij. Als dagbesteding bij Tragel voerde benadeelde op het terrein van Tragel verschillende werkzaamheden uit zoals koken en bakken. Op 20 september 2018 zou benadeelde samen met een begeleider in dienst van Tragel appelmoes gaan maken. Benadeelde is tijdens het plukken van appels voor de appelmoes van de derde trede van een huishoudtrap gevallen en heef een enkelfractuur opgelopen. Benadeelde spreekt Tragel aan, primair op grond van art. 7:658 en subsidiair op grond van art. 6:162 BW. De rechtbank oordeelt dat er tussen Tragel en benadeelde geen arbeidsovereenkomst is en geen sprake was van werkzaamheden ‘in de uitoefening van het beroep of bedrijf’, zodat artikel 7:658 lid 4 BW niet van toepassing is. Dat het voor benadeelde als een verplichting voelde om mee te doen aan de dagbesteding, aangezien hij bij weigering weer in detente zou worden genomen, maakt dat niet anders. Bovendien is door Tragel niet onrechtmatig is gehandeld. De rechtbank oordeelt dat het beklimmen van een (enkele treden hoge) huishoudtrap om appels te plukken niet een bijzonder risicovolle activiteit is voor een volwassen man. Wel is het een activiteit waarbij enig risico op vallen bestaat, maar van benadeelde mocht verwacht worden dit risico te onderkennen, in te schatten en zijn gedrag daarop aan te passen. Benadeelde wordt in het ongelijk gesteld en veroordeeld in de proceskosten van €5.696.

Rechtbank Roterdam 15 juli 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:6089

Vordering chronische nek- en rugklachten door werk. Werknemer dient specificatie werkzaamheden te geven. Werknemer was werkzaam als sjorder bij een havenbedrijf dat zich heef gespecialiseerd in het vastzetten en losmaken van ladingen op zeeschepen. Het bedrijf richt zich met name op lading die door afwijkende afmetingen niet in een container past. Werknemer stelt chronische nek- en lage rugklachten te hebben ontwikkeld na jarenlang zware werkzaamheden. In 2013 heef werknemer zich ziekgemeld. De werkgever beroept zich op verjaring, nu het voor werknemer in 2013/2014 duidelijk zou moeten zijn geweest dat de klachten werden veroorzaakt door de werkzaamheden en de werknemer pas op 18 september 2019 de werkgever aansprakelijk heef gesteld. Tussen partijen is discussie over de precieze door werknemer uitgevoerde werkzaamheden. De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van verjaring nu, zelfs indien de verjaringstermijn in 2013 is aangevangen, werknemer de verjaring met zijn brief van 24 oktober 2016 tijdig heef gestuit. De rechtbank oordeelt dat de werknemer echter nog onvoldoende inzichtelijk heef welke werkzaamheden benadeelde hij heef verricht vanaf 31 december 1996 en in welke frequente hij die werkzaamheden uitvoerde. De werknemer wordt in de gelegenheid gesteld zich hierover bij akte uit te laten.

Rechtbank Roterdam 15 juli 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:6088

Psychische klachten bij zorgmedewerker na agressie bewoners zorginstelling. Niet geslaagd in bewijslevering toedracht, schade en causaal verband. Incident 19 oktober 2019. Een werkneemster stelt zich in deze procedure op het standpunt dat zij schade heef geleden in de uitoefening van haar werkzaamheden bij een zorginstelling. De kantonrechter oordeelt dat de werkneemster niet geslaagd is in het bewijs van haar stelling dat dit het geval is, omdat (1) onvoldoende duidelijk is wat is voorgevallen op 19 oktober 2019 en (2) onvoldoende duidelijk is dat de psychische problemen een gevolg kunnen zijn van dit voorval. De werkneemster heef haar stelling dat zij schade heef geleden echter niet zozeer gebaseerd op de omstandigheid dat zij vechtende bewoners heef waargenomen, maar op de stelling dat de agressie van beide bewoners zich ook op haar heef gericht. Dat hiervan sprake is geweest acht de kantonrechter niet bewezen. Zelfs als zou worden geoordeeld dat de door de werkneemster geschetste gang van zaken van het incident van 19 oktober 2019 vast staat, dan nog is zij niet geslaagd in de bewijslevering, omdat het onvoldoende aannemelijk is dat de psychische klachten van de werkneemster hierdoor kunnen zijn veroorzaakt.

Hof Amsterdam 5 juli 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1952

Arbeidsongeval. Onvoldoende onderbouwing ten aanzien van de toedracht, de schade en het causaal verband. Ongeval 18 maart 2010. Hoger beroep van Rechtbank Noord-Holland 13 januari 2021, n.g. Werknemer heef zijn stelling dat hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden achterover uit een patchkast is gevallen en in een gat van 1 meter diep terecht is gekomen, onvoldoende onderbouwd. Werknemer heef ook niet aan zijn stelplicht voldaan ten aanzien van het door hem gestelde oorzakelijk verband tussen de gestelde val en zijn rugklachten. Werkgever heef aan zijn zorgplicht voldaan.

Particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering

Samengevat door SAP-advocaat Jasper Keizer

Hof Amsterdam 28 juni 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1876, Nationale Nederlanden/G. Afwijzing verzoek voorlopig deskundigenonderzoek hangende appelprocedure. De rechtbank heef voor recht verklaard dat bij verzekerde sprake is een voldoende herkenbaar en benoembaar ziektebeeld (metabole myopathie), en dat daarmee voldaan is aan het in de polisvoorwaarden omschreven ziektebegrip. De rechtbank heef eveneens vastgesteld dat verzekerde aannemelijk heef gemaakt volledig arbeidsongeschikt te zijn zodat NN gehouden is tot uitkering over te gaan. NN kan zich niet vinden in dit oordeel, en heef tijdig hoger beroep ingesteld. Nog voordat voor grieven is gediend, verzoekt NN het hof op de voet van artikel 202 Rv tot benoeming van een medisch deskundige over te gaan, onder andere om te onderzoeken of bij verzekerde daadwerkelijk sprake is van metabole myopathie en daaruit voortvloeiende beperkingen. Het hof stelt voorop dat aan de rechter die op een 202 Rv-verzoek moet beslissen in beginsel geen discretionaire bevoegdheid toekomt, maar wijst het verzoek van af. Uit het verzoekschrift blijkt namelijk niet dat NN principiële bezwaren heef tegen de bevindingen van de reeds geraadpleegde medici, maar zich vooral niet kan vinden in het oordeel van de rechtbank dat sprake is van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte in de betekenis die daaraan in de polisvoorwaarden mag worden toegekend. Dat staat haar vrij, maar daarmee is onvoldoende gesteld dat en op welke wijze het deskundigenbericht kan bijdragen aan meer duidelijkheid over relevante feiten en omstandigheden. Het verzoek moet voorts worden afgewezen omdat het in strijd met de goede procesorde is, nu partijen in de al aanhangige bodemprocedure voldoende aan de orde kunnen stellen of nieuw deskundigenonderzoek nodig is. Afgezet tegen het belang van verzekerde om gevrijwaard te worden van onnodige medische onderzoeken, heef NN ook in dat verband onvoldoende gesteld welk belang ermee gediend is om in dit stadium deskundigenonderzoek te gelasten.

Uw verhaal samen met ons bespreken?

Dat kan geheel vrijblijvend!

Tijdens dit gesprek delen wij graag onze kennis en overleggen we de aanpak.

Indien nodig stappen we voor u naar de rechter.